Inleiding
De onderstaande basisnormen worden vergezeld met aanbevelingen die uit praktijk naar voren zijn gekomen. Bij de basisnormen en aanbevelingen is uitgegaan van de diverse normen en aanbevelingen die betrekking hebben op het onderwerp, zoals vastgelegd door NMRA, MOROP en G0G. Tevens is bij alle normen een vergelijking gemaakt met het Handboek voor Spoorwegtechniek, om een zo goed mogelijke nabootsing van de realiteit te verkrijgen.
Thema
Het basisthema beeldt een niet geëlektrificeerde, enkelsporige zijlijn voor normaalspoor in schaal 1:45 of 1:43,5 met een modelspoorwijdte van 32 mm. Het te kiezen thema is verder voor elke deelnemer geheel vrij naar wens binnen zijn eigen inbreng. Bedenk wel dat misschien het gekozen onderwerp de praktische inzetbaarheid kan beperken. Alle jaargetijden zijn toegestaan, maar bijvoorbeeld een besneeuwd landschap steekt om voorafgaande reden begrijpelijkerwijs zoveel af, dat de homogeniteit van het modellandschap van de modulebaan in het geding komt.
De door deelnemers meest gekozen maatschappijen zijn Nederlands, maar dit mag de persoonlijke keuze voor een andere buitenlandse maatschappij niet belemmeren. Ook geldt dit voor de keuze van het gekozen tijdperk en geografische locatie van het eventuele voorbeeld.
Uitvoering van de modulebak
Maatvoering
De lengte van de totale inbreng is vrij. Men dient wel te bedenken dat een grote niet flexibele inbreng soms kan leiden tot organisatorische problemen. Dit geldt tevens voor het maken van lange rechte stukken. Het maken van bogen geeft bij het plannen van een lay-out grote voordelen.
Aan de uiteinden van de module zijn de koppelvlakken volgens een der profielnormen uitgevoerd. Hiertoe is er keuze uit het D-profiel (spoordijk), het F-profiel (vlak) en het L-profiel (heuvellandschap) De benamingen van de verschillende profielen zijn ontleend aan FREMO. Het is daarom sterk aan te bevelen de diepte aan deze uiteinden van de module weer te laten uitkomen op 600 mm. Voorts geldt voor de locatie van de gaten ten behoeve van de koppelbouten dezelfde maten als in de MOROP aanbeveling NEM 961 D. Aan weerszijden van de hartlijn van het spoor 80 mm en 60 mm vanaf de onderkant van de dwarsliggers.
Uiteraard mogen de profielen van de tussenliggende segmentkoppelingen van meerdelige modulen anders van vorm zijn en/ of meerdere sporen op andere locaties bevatten. Daarbij kan het tevens handig zijn om naast de genormeerde gaten voor de bevestiging, tevens bevestigingsgaten te maken in de kopschotten, zo dicht mogelijk bij de moduleranden. De nauwkeurigheid van het oplijnen van de verschillende modulen wordt hiermee vergroot. Dit laatste is vooral bij modules met meerdere sporen zeer belangrijk.
Men dient te beseffen dat materieel meer risico loopt op sporen aan de rand van de module en daarom voldoende beschermd moeten worden. Ook bij smallere modulen worden extra beschermende maatregelen sterk aangeraden welke moeten voorkomen dat ontsporend materieel van de baan raakt. Om die reden wordt ook aanbevolen om het hart van een spoor niet dichter dan 10 centimeter bij de modulerand te leggen.
De hoogte van de vloer tot aan de onderkant van de dwarsliggers van het spoor (bovenkant baanlichaam) bij de genormeerde eindprofielen bedraagt 1000 mm. De module moet + 10 mm en - 10 mm in hoogte verstelbaar zijn om vloeroneffenheden te kunnen nivelleren. Er wordt getracht een modulebaan tijdens de opbouw waterpas te stellen. Hierdoor zal het slechts een enkele maal noodzakelijk zijn deze juiste hoogte in te stellen.
Module raamwerk
Het moduleraamwerk bestaande uit eindprofielen, spanten, zijkanten en tracédek dient verloopvrij te worden gebouwd. Dat wil zeggen dat het raamwerk mogelijk vlak op een tafel kan worden geplaatst en het spoor parallel met het ondervlak loopt.
De zijkanten dienen tussen de eindprofielen te worden geconstrueerd evenals het tracédek en wel zodanig dat de bovenkant van het tracédek op gelijk vlak met het baanlichaam van het eindprofiel komt. De hartlijn bij een recht tracé en de raaklijn van een boogtracé ter hoogte van het einde van de module dienen altijd zowel horizontaal als verticaal haaks gesitueerd te zijn ten opzichte van het koppelvlak van het genormeerde eindprofiel. Het verdient aanbeveling om onder het rijdek in lengte richting een ligger op te nemen ter ondersteuning van het rijdek, zodat niet gevreesd hoeft te worden voor het doorzakken van het rijdek. Deze langsligger kan samen met het rijdek dan eventueel weer steunen op enkele dwars spanten.
Uiteraard is het aan te raden de constructie zo eenvoudig en licht mogelijk te houden, doch voor de kopschotten wordt in verband met stevigheid minsten 12 mm MDF of 18 mm multiplex aangeraden.
- ==Onderstel==
Modulen langer dan een halve meter dienen te worden ondersteund door tenminste één stel poten of ander onderstel. Van elke vaste inbreng dient minstens één module voorzien te zijn van twee stel poten. Tevens wordt het aanbevolen om in de constructie van de poten of ander onderstel voorzieningen te treffen tegen mogelijk wankelen van de constructie.
Landschap
De modelleermassa, zoals papier-maché of gips, welke wordt gebruikt als ondergrond van het landschap dient zo dun mogelijk te blijven op de genormeerde eindprofielen om grote maatafwijkingen te voorkomen en een vloeiend aansluitend landschap met belendende modulen te bewerkstelligen. Bij het D-profiel zijn in de contouren van de spoorsloot de waterlijn genormeerd en dus niet de bodem van de spoorsloot.
Bij de overgang van de genormeerde eindprofielen van de modulen wordt groen gras nagebootst, wederom ter bevordering van een zo fraai mogelijke landschapsaansluiting. Tevens wordt dringend geadviseerd het ballastbed en de zijkant van de railstaven een realistische kleur te geven.
Om vreemde overgangen tussen verschillende inbrengen te voorkomen wordt afgeraden om wegen, afrasteringen, telegraaflijnen etc. de modulegrenzen te laten overschrijden.
Mechanische aansluiting
De modulen worden met elkaar verbonden door middel van tenminste twee bouten en twee (vleugel) moeren M6 of liever nog M8 door de daarvoor bestemde gaten (volgens norm Ø 12 mm). Mocht dit door welke oorzaak dan ook niet mogelijk zijn dan gebruikt men lijmtangen om de modulen tegen elkaar te houden.
Bij modulen die niet voorzien zijn van gaten in de overgangen en dus met lijmklemmen gekoppeld moeten worden, dient de eigenaar van die modulen voor de benodigde lijmklemmen te zorgen.
Enkele oudere modulen die binnen de werkgroep worden gebruikt bevatten behalve de standaard gaten in de nabijheid van het spoor ook nog twee pasgaten aan de uiteinden van de bakken. Hoewel dit geen genormeerde gaten zijn wordt aanbevolen om als er ruimte voor is, daar ook gaten te boren, in verband met het zo eenvoudig mogelijk kunnen koppelen.
Bij het koppelen van modulen mogen de railstaven onder geen enkele omstandigheid rechtstreeks contact maken met de railstaven op de andere module!
Zijkant
Om het doorgaande landschapsprofiel te accentueren worden de zijkanten van de modulen in een uniforme kleur geschilderd. Daartoe gebruikt men de kleur ‘notenbruin’ kleurcode RAL 8011.
Noot: Deze kleur staat momenteel ter discussie, omdat de kleur helaas niet echt representatief is. Er zijn momenteel al modules uitgevoerd in licht grijs en andere kleuren worden ook overwogen. Het zal nog wel enige tijd duren voordat hier definitief een nieuwe kleur gekozen is.
|